Stap 5: raadpleeg de doop-, trouw- en begraafboeken (DTB)
De belangrijkste bronnen voor de periode vóór de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 zijn de Doop-, Trouw- en Begraafboeken (DTB). Die werden bijgehouden door de kerken. De Gereformeerde Kerk had in de periode tot aan het begin van de Franse tijd (1795) een bevoorrechte positie en ook de meeste leden. In het zuiden en het oosten was de positie van de Rooms-Katholieke Kerk sterk en verder waren er nog Doopsgezinden, Luthersen en Israëlieten. Er bestonden geen uniforme regels voor het bijhouden van de DTB. Elke provincie was zelfstandig, zodat er in elke provincie andere regels golden. De meeste kerken waren vrij in de manier waarop zij hun boeken bijhielden en volgden hun eigen inzichten.
De DTB bevinden zich meestal in de provinciale archieven, maar zeker bij de grotere steden liggen ze vaak in de gemeentearchieven. Veel archieven hebben indexen gemaakt (klappers), die het zoeken vergemakkelijken. Ook op internet verschijnen steeds meer DTB-indexen en transcripties. De DTB zelf is te raadplegen op microfilm of microfiche of als ingebonden kopie.
Onderzoek in de DTB wordt sterk bemoeilijkt door het ontbreken van familienamen. Pas bij de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 was het voor iedereen verplicht om een familienaam te dragen. Zeker in het noorden en oosten hadden tot die tijd de meeste mensen geen familienaam. Zij onderscheidden zich door een patroniem: een aanduiding die was afgeleid van de voornaam van de vader (bv. Jan Hendriks = Jan, zoon van Hendrik). En als er wel een familienaam gebruikt werd, had die vaak geen officiële status. Zoons gebruikten nogal eens een andere naam dan hun vader, regelmatig werd een naam doorgegeven via de moeder en soms gebruikte iemand meerdere namen door elkaar. Daardoor is het vaak lastig om mensen uit elkaar te houden en generaties op de juiste manier aan elkaar te koppelen. (Uitleg over hoe u verwantschappen aantoont vindt u in de handleiding over het bewijzen van filiaties.)
Doopboeken
De doopboeken geven de meeste informatie. Meestal worden alleen daarin de namen van de ouders genoemd. Over het algemeen zijn de gegevens uit latere jaren uitgebreider dan in de eerste jaren. In de eerste jaren werden vaak alleen de naam van de vader en van het kind en de doopdatum genoemd. Later kwam de naam van de moeder erbij en pas in de laatste jaren ook de geboortedatum. In plattelandskerken werd vaak ook de naam van het dorp of gehucht waar de ouders woonden vermeld. Vrijwel altijd zal dit ook de geboorteplaats geweest zijn. Soms worden de namen van doopgetuigen of doopheffers vermeld. Die namen kunnen een belangrijke rol spelen bij het reconstrueren van familierelaties, omdat het vaak om grootouders of ooms en tantes gaat.
Doopsgezinden kenden de volwassendoop. Zij lieten hun kinderen niet dopen, maar er zijn wel geboorteregisters bewaard gebleven. Voor de Israëlieten zijn er sporadisch besnijdenis- en/of geboorteregisters bewaard gebleven.
In de trouwboeken worden meestal niet de namen van de ouders vermeld. Daarom zijn we alleen aangewezen op de doopboeken om de generaties aan elkaar te koppelen. De meest gebruikte methode is via de voornamen van de kinderen. De twee oudste zoons werden meestal genoemd naar de grootvaders, de twee oudste dochters naar de grootmoeders en de rest naar ooms en tantes (zie de handleiding over Vernoemen). Verzamel dus altijd alle kinderen van een echtpaar, voordat u een generatie verder terug of vooruit gaat. Alleen zo verkleind u de kans dat u een verkeerde relatie legt tussen grootouders en kleinkinderen. Wees er bovendien op verdacht dat er in een bepaalde gemeente in dezelfde periode meerdere echtparen met dezelfde namen voor kunnen komen (bv. Jan Hendriks en Jantje Gerrits). Controleer daarom altijd het trouwboek op huwelijken tussen gelijknamige bruidsparen.
Trouwboeken
De trouwboeken bevatten dus meestal niet de namen van de ouders. Wel wordt vaak vermeld of het om een eerste of een volgend huwelijk ging (jongeman/jongedochter of weduwnaar/weduwe) en waar bruid en bruidegom vandaan kwamen. Niet altijd is duidelijk of een vermelde plaatsnaam een geboorteplaats of een woonplaats is. Soms wordt de naam van een overleden man of vrouw vermeld.
De vermelde datum is niet altijd de trouwdatum. De huwelijken werden meestal ingeschreven bij de eerste afkondiging. Deze afkondigingen gebeurden meestal op de drie zondagen voorafgaand aan het huwelijk. Als er één datum vermeld wordt, is dit vaak de datum van de eerste afkondiging. Vaak worden de data van de eerste afkondiging en het huwelijk vermeld, soms zelfs alle data van de drie afkondigingen. Let dus altijd goed op om welke data het gaat. Als bruid en bruidegom niet tot dezelfde plaatselijke kerk behoorden, vonden de afkondigingen plaats in beide kerken. In het trouwboek van de kerk waar niet het huwelijk plaats vond, staat dan meestal vermeld waar het huwelijk dan wel heeft plaats gevonden. Vaak trouwden ze dan in de plaats waar de bruid woonde en gingen ze wonen in de plaats waar de bruidegom woonde. Ook dat staat soms vermeld.
Overigens golden er in elke provincie andere regels voor het sluiten van huwelijken. Gereformeerde predikanten mochten overal wettige huwelijken sluiten. Voor andere predikanten en pastoors gold dat niet altijd. Dat betekent dat ook leden van andere kerken zich soms door een gereformeerde predikant lieten trouwen, of dat zij trouwden voor het plaatselijk gerecht. Die laatste huwelijken zijn te vinden in de gerechtelijke trouwregisters, die vaak samen met de DTB bewaard worden.
Begraafboeken
Begraafboeken zijn er maar in beperkte mate en vaak alleen voor latere jaren. Bovendien zijn ze niet bijgehouden om de overlijdens te registreren, maar om bij te houden of de financiële verplichtingen die behoorden bij het begraven wel voldaan werden. Dat betekent dat vaak niet de naam van de overledene werd vermeld, maar de naam van de betaler. Dus bijvoorbeeld niet de naam van een overleden kind of een overleden vrouw, maar van de vader of de echtgenoot. Ook de overlijdensdatum wordt meestal niet vermeld.
In de periode 1806-1811 werden er door de overheid registers bijgehouden van ‘aangegeven lijken’. Dit zijn in zekere zin voorlopers van de overlijdensaktes van de Burgerlijke Stand, maar ze worden meestal bij de DTB bewaard. Ze bevatten vrij uitgebreide informatie, zoals de overlijdensdatum, de naam van de echtgenoot bij een vrouw of de vader bij een kind, de leeftijd en de woonplaats.
Ook voor het onderzoek in de DTB geldt: ga zoveel mogelijk systematisch te werk. En noteer altijd het archief en het inventarisnummer van het geraadpleegde boek, plus de plaatsnaam, de kerk en het bladzijdenummer, zodat uw werk altijd te controleren is. Houdt bovendien in de gaten dat de grenzen van kerkelijke gemeenten niet samenvielen met die van de latere burgerlijke gemeenten. Beperk uw onderzoek nooit tot één kerkelijke gemeente, maar betrek ook de buurgemeenten bij uw onderzoek. (Misschien zijn de Jan Hendriks en Jantje Gerrits die u gevonden hebt niet de degenen die u zoekt; misschien vindt u het juiste echtpaar wel een paar kilometer verderop. Of misschien zijn er nog wel meer kinderen in een gezin die ergens anders gedoopt zijn.) En bedenk dat geen resultaat ook resultaat is. Oftewel: als u iets niet kunt vinden, noteer dan waar u tevergeefs gezocht hebt. Op die manier voorkomt u dat u daar later opnieuw tevergeefs gaat zoeken.
Hoever u met de DTB terug kunt gaan in de tijd verschilt van plaats tot plaats. In het westen en zuiden van het land gaat de DTB soms terug tot voor 1600. In het noorden en oosten soms maar tot 1740. Het is soms wel mogelijk om met behulp van andere bronnen nog verder terug te gaan, maar dat is specialistisch werk dat te ver gaat om in deze beginnershandleiding uit te leggen.
Terug naar stap 4 | Verder met stap 6